De geschiedenis herhaalt zich…?
NEDERLANDS INDIË – Mijnheer Albérie Lagarde duwde de deur van de winkel van oudheden open en trad binnen. Op een krachtig lichaam, zorgvuldig bekleed, droeg mijnheer Lagarde het hoofd van een faun. Zijn ziel was die van een braaf man, zijn hart dat van een onnozele jongeling. Op zijn vijftigste jaar, en daar de omstandigheden gunstig waren, had hij besloten, zijn bestaan te wijzigen, dat tot dusverre was verlopen in het teken van het plechtstatig fatsoen.
Gedurende vijf en twintig jaar had hij een belangrijke zaak in drogerijen en gros gedreven. Van die vijfentwintig jaren was hij er twintig de deugdzame echtgenoot geweest van een deugdzame vrouw, goede echtgenote, goede moeder, goede handelsvrouw, goede huishoudster, niet ontbloot van uiterlijke aantrekkelijkheden, maar die niet kon toestaan, dat men van het leven een andere opvatting had dan zij zelf en die opvatting was streng. Streng en vervelend.
Die echtgenote nu, was sedert twee jaren niet meer. Zij liet mijnheer Lagarde een enige dochter na, die hij aan een deftig jongmens had uitgehuwelijkt. Na deze vaderlijke plicht te hebben vervuld, verkocht mijnheer Lagarde zijn zaak en was daarmee vrij en rijk. Nu stond ook de mogelijkheid voor hem open een wens te vervullen, die hij in het geheim reeds lang en vurig koesterde: van het leven te genieten, zich te amuseren.
Mijnheer Lagarde, gezond en jong als op zijn dertigste jaar, naar hij geloofde, dorstte naar alles, wat bij tot dusver niet gekend had. Hij kocht nieuwe en wat wufter meubelen, veranderde van kleermaker, van hemdenmaker en van schoenmaker. Hij dacht er een ogenblik over om zijn gezicht glad te scheren, maar kwam daarvan terug, terecht vrezende, dat die kaalheid hem niet zou flatteren. Na deze voorlopige maatregelen werd hij lid van een club, liep alle cabarets en dancings af, genoot van het leven en besteedde dagelijks zijn tijd aan een ontspanning die volgens hem den man van de wereld moest sieren — hij werd verzamelaar van oudheden, zonder er een sliertje verstand van te hebben.
En zo trad hij dan bij een antiquair binnen, op het einde van een regenachtige warme middag. De winkel was donker. Mijnheer Lagarde onderscheidde vaag lichtglimpen op oude meubels, op schilderlijsten, het wit van ivoor, de schittering of de glans van wapens, bronzen beelden, tinnen schotels, maar zijn aandacht ging dadelijk uit naar een vrouw, die hem tegemoet trad. Zij was jong, gróót, slank, eenvoudig gekleed, en zij had een blank, regelmatig gezicht, waarin de mond rood piekte, en de ogen zeer zwart waren. Met een enkele oogopslag zag mijnheer Lagarde dat alles, en voorts hoorde hij een sappige stem, die hem vroeg wat hij wilde.
Hij stotterde een weinig, een beetje verlegen en zei dat hij tin zocht. Met een gebaar van haar lange witte hand wees zij hem een stoel aan, daarop bracht zij hem tin, echt echt, en nagemaakt echt. Zij sprak over het jaartal, de herkomst, de waarde. Mijnheer Lagarde begreep er geen steek van. Hij luisterde naar de welluidende stem en keek naar het mooie, vreedzame, ernstige gezicht, maar voorzichtig. Hij vond het daar prettig in dat stille magazijn, onder die overblijfselen uit het verleden, die hij vol vertrouwen bewonderde, maar vooral bij die jonge vrouw, even nobel als de dingen die zij verkocht, en die ook zij bewonderde — maar met kennis van zaken. Maar ten slotte moest mijnheer Lagarde toch weer weggaan. Hij betaalde zonder af te dingen enige tinnen schotels, zei dat hij terug zou komen en nam plechtig afscheid.
Toen hij weer op het trottoir stond, had hij het pijnlijke gevoel een plek te hebben verlaten, betoverd door de aanwezigheid van een uitverkoren wezen en hij kwam tot de slotsom, dat hij verliefd was. Het kostte mijnheer Lagarde veel moeite niet reeds de volgende dag terug te keren, maar hij deed het toch de dag erop, en vervolgens alle dagen. De mooie dame daarbinnen scheen die dagelijkse bezoeken niet zo verwonderlijk te vinden of zij hield zich zo. Mijnheer Lagarde slaagde er langzamerhand in het gesprek op een ander terrein over te brengen dan dat van de antieke kunst. Zij van haar kant stemde er in toe, ook wat over zichzelf te praten, nadat haar bezoeker zijn hele levensloop had verteld. Zij heette Dénise Allorge, was arm, en moest haar brood verdienen als verkoopster in de winkel, daarbij geholpen door haar voortreffelijke opleiding.
Mijnheer Lagarde luisterde hartstochtelijk naar deze vertrouwelijke mededelingen. Als er een klant binnenkwam en opmerkzaamheid eiste, voelde hij zich verraden en verkocht. Hij sprak haar nu over zijn persoonlijke gemoedstoestand en waagde het hoe langer hoe duidelijker te zinspelen op de bewondering die hij voor haar voelde. Zij scheen het eerst niet te begrijpen en antwoordde op een zeer duidelijke verklaring: ‘Mijnheer, ik bezit op de gehele wereld niets. Ik ken geen andere vreugde dan u te ontmoeten, beroof mij daar niet van.’ Mijnheer Lagarde greep eenvoudig een lange witte hand, ving een diepe blik op uit de grote zwarte ogen, en zei tot zichzelf dat hij bemind werd.
‘Binnenkort zullen wij elkaar niet kunnen zien.’ zei Dénise op een dag tegen hem ‘Mijn patroon schrijft mij, dat hij zijn winkel hier gaat verkopen en er een in Bordeaux gaat openen. Ik moet natuurlijk met hem mee. Het zal mij spijten’. Mijnheer Lagarde verbleekte, en leek een ogenblik verpletterd. Toen zei hij vastberaden: ‘Dat is onmogelijk. Daar verzet ik mij tegen. Ik koop deze winkel, en geef hem u met wat werkkapitaal.’ ‘Daar heb ik volstrekt geen recht op’ zei Dénise. ‘En dan zou ik tegenover u verplichtingen op mij nemen, die ik misschien niet kan nakomen.’ Wat een kiesheid, dacht mijnheer Lagarde, hij dacht verder nog de hele nacht en nam een besluit.
‘Dénise, laten we volstrekt niets kopen’, begon hij de volgende morgen. ‘Ik heb je lief. Ik wil met je trouwen. Stem je er in toe?’ ‘Ja’, zei Dénise, ‘ik houd ook van jou. Maar koop toch deze winkel maar voor me. Ik houd wel van handel drijven. Ik neem er dan een paar winkelbedienden bij.’ Mijnheer Lagarde trouwde dus met Dénise.
Zijn liefde belette hem niet om spoedig te zien, dat zij van het leven een zuinige en vervelende opvatting had, gelijkend op die van de eerste mevrouw Lagarde. Er was voor hem geen sprake van vrijheid of genoegen. Alles waar hij zijn leven lang naar gedorst had, werd hem ook nu weer belet. De herschepping van zijn leven was maar een korte droom geweest, die hij niet had kunnen verwezenlijken. Van drogist was hij antiquair geworden en dat was alles.
BRON:
Semarangs handels- en advertentieblad, gericht op Europeanen en (problematiek van) Indo-Europeanen, nieuwe stijl en journalistieke conventies, professionalisering van nieuws- en krantenproductie. Eerder verschenen onder de naam Samarangsch advertentieblad. In 1931 6000 tot 9000 abonnees.